Kunstenaars Flevoland

De Week van de Verbeelding 6

afbeelding van Liesbeth

Lieve Maria, 

Je eindigt je brief met : ‘Een hele kleine verschuiving is alles wat er nodig is.’
En je vertelt hoe blij je kleine buurjongetje is met je aandacht. Welgemeende, hartelijke aandacht van iemand die moeder en maker is, ja, daarover schreef je ook, het moeder- en makerschap, en ‘het is niet meer van jou’. Zo herkenbaar allemaal.
Eerst, over die ‘kleine verschuiving’. Wij wonen zoals je weet in een oeroud straatje, achter de Walmuur – je kunt het rivierwater ruiken – met de ruïne van de molen van Ruijsdael op het eind van de steeg, het kasteel op een paar honderd meter afstand, en de andere, nog steeds in gebruik zijnde molen in ons dagelijkse vizier, ik bak mijn brood met het meel dat ik daar koop. Een idylle, in de zomer wandelen hele groepen vakantiegangers met selfiesticks over ons met mos begroeid pad, soms klimt een bruidje voorzichtig in de rieten leunstoel die op m’n stoepje staat, ze weet niet hoevelen er voor haar precies dezelfde poses innamen… We storen ons niet aan de, in onze ogen, soms wat overdreven aandacht voor onze oude huisjes, lachen de buitenlanders vriendelijk toe en wijzen ze de weg.
Maar toen, ineens. En nu kom ik bij je ‘verschuiving’. Kwam er, pal naast ons, een toch wel tamelijk lawaaiige buurman wonen. Vader Abrahams repertoire ken ik nu uit m’n hoofd, tot en met of ze ‘door een waterkraan’ kunnen. En hoe heet die kleine dikke, André Hazes. En wie het meesterwerk ‘Ik ben Gerrit, en ik steel als de raven’ gebrouwen heeft, zijn naam is niet Achterberg… Nou, dat was wennen. Ook voor de buren aan de andere kant. Die zijn uiteindelijk verhuisd. Na oplopende ruzies, de spanning was ineens te snijden in ons niet meer zo idyllische steegje.
Toen merkte ik, dat hoe meer de lawaaiige buurman zich bekeken en becommentarieerd voelde, hoe meer hij het gevoel had niet geaccepteerd te worden, des te harder het volume van zijn stereo werd, en des te frequenter de Hazes en Abrahams door de straat schalden. Hij maakte zich een muur. Die herrie was voor hem een veilige cocon. En ja, ook een opgeheven vuist.
…Kon dat ook anders?
Ik ben hem complimentjes gaan geven, over de struiken in de zwarte plastic bouwemmers die aan weerszijden van zijn voordeur stonden, over zijn duiven, die in een rij elke dag op m’n schrijfhuisje achter in de tuin zitten te minnekozen, over zijn enorme buitenvolière met kanaries en dwergpapegaaien, ‘Het lijkt wel elke dag lente!’, over zijn getimmer en gezaag, ‘Wat ben je aan het maken? Spannend!’, eigenlijk precies zoals je je gedroeg naar je niet altijd even fluweligzoete puberzoons. En ja, de man die wij eerst gekscherend ‘Radiolawaaipapegaai’ noemden, werd allengs rustiger, de muziek gaat nu veel minder frequent aan en het volume is lang niet zo hoog als eerst, soms is het hele dagen zo stil dat ik denk…het gaat toch wel goed? Dan ben ik echt oprecht bezorgd over hem.
Hij is een medebewoner geworden, maakt samen met ons het verhaal van ons steegje. Het woord ‘transitie’ dat momenteel te pas en te onpas wordt gebruikt, zou ook van toepassing kunnen zijn op wat er onlangs, en eigenlijk op zo’n eenvoudige manier, is gebeurd: de idylle is weer gaan bloeien. Je zei, naar aanleiding van hebban olla vogala…: ‘Tom Poes, verzin een list!’. Ja, daar kan ik nu instemmend om glimlachen.
Nou kan ik wel helemaal glimlachen op dit moment, want gisteravond, terwijl jij je brief naar mij aan het schrijven was, kreeg ik een mail van de poëzieredacteur van Wereldbibliotheek: mijn zevende bundel, ‘Vissenschild’, een episch gedicht, komt dit jaar nog uit. Ik had er zo op gehoopt… Maar je weet, als je te zeer aan een gedachte vasthoudt, kun je daar ook in verstrikt raken, en ja, we zijn moeders en makers, moeten ons hoofd en hart soepel houden, open, anders gaat die Deur naar de andere wereld nog vastroesten in de sponning.
‘Hoop is het ding met veren’, die overbekende regel van Emily Dickinson, ik leerde hem mijn kinderen indertijd, en dan wandelden we door het kasteelpark, en naar de mussen in hun heggen, de reigers in hun nesten hoog in de bomen, riepen de jongetjes: ‘Hoop is het ding met veeeeeeeeruh!’
Ik zal, voor de mensen die met ons meelezen, de oorspronkelijke tekst er even bij pakken: 

‘Hope’ is the thing with feathers - 

‘Hope’ is the thing with feathers –
That perches in the soul –
And sings the tune without the words –
And never stops – at all –

And sweetest – in the Gale – is heard –
And sore must be the storm –
That could abash the little Bird
That kept so many warm –

I’ve heard it in the chillest land –
And on the strangest Sea –
Yet – never – in Extremity,
It asked a crumb – of me.   * 

Emily Dickinson, 1830-1886. 

En ik denk nu ineens aan een ander gedicht van haar, we schrijven elkaar deze brieven immers in het kader van de Week van de Verbeelding: 

To make a prairie

To make a prairie it takes a clover and one bee,
One clover, and a bee.
And revery.
The revery alone will do,
If bees are few. 

Even een snelle google: volgens de site ‘poets.org’ is dit vers nummer 1755 in de lange reeks gedichten die ze heeft nagelaten. Ik stel me zo voor dat ze in de tuin zat achter het huis van haar vader (vanwege haar zwakke lichamelijke conditie is ze altijd ‘thuis’ blijven wonen, ‘Vaders huis en mijn tuin’, is ook weer zo’n mooie uitspraak van haar): stilletjes, te kijken, te mijmeren over die bloeiende klaver, een bij daar rond zoemend, de pootjes dik en zwaar van het stuifmeel, en in een keer stond dat vers er. Als een schets, een diep doorvoeld miniatuur. Ja, Maria, een Deur naar een andere wereld.
Je schrijft ook in je brief, ‘het is niet meer van jou.’ ‘Het doet er geen moer meer toe wat jij dacht dat het betekent.’ Ja, dat is zo waar: als mijn ‘Vissenschild’, zeg eens wat, eind van dit jaar – niet te ongeduldig wezen! Liesbeth! – in de winkels ligt, en een lezer bladert er zo’n beetje doorheen, en besluit het boekje misschien te kopen, het slingert nog een paar weken op z’n bureau voordat – voordat er een compleet nieuwe versie van ‘Vissenschild’ ontstaat, in zijn hoofd. Een versie die niemand anders ooit kan verzinnen.
Nou, nog een laatste citaat dan van Emily Dickinson:     

A word is dead
When it is said, some say.
I say it just
Begins to live
That day.  

En ik weet niet waarom, nu zie ik je daar lopen, de Akropolis op, de Akropolis af, omwolkt door koningspages, laat dat een beeld zijn dat de kracht van de verbeelding voorstelt. Die toeristen wisten precies wat ze deden toen ze hun smartphones hieven. 

Ik zal straks, als ik m’n buurman hier in de steeg tegenkom, een compliment aan hem maken over het lentegetjilp van zijn parkieten en dwergpapegaaitjes.
‘Hoop is het ding met veren, weetjewel’ , zal ik tegen hem zeggen. Ik zie hem al glimlachen.    

_________________________________________ 

* vertaling, door Louise van Santen (1986): 

‘Hoop’ is het ding met veren –
Dat neerstrijkt in de ziel –
Een melodie zingt zonder tekst –
En nooit stopt – met zijn lied –

Het zoetste klinkt – in wilde Vlaag –
De storm moet bitter zijn –
Als hij het Vogeltje beschaamt
Dat velen heeft verblijd –

Ik hoorde hem in het kilste land –
En op de vreemdste Zee –
Toch vroeg het – nooit – in Extremis,
Een kruimeltje – van Mij.

Reacties

afbeelding van Hans Breuring

De vlinders in Athene, de vogels in het steegje én bij Emily Dickinson. Natuur en woorden delicaat verbonden in weer een heel mooie blog. Can't this go on forever?

afbeelding van Gonny Geurts

Dankjewel, ik kan er weer tegen vandaag

Reactie toevoegen

Powered by Access2.IT